60
Jan was halverwege op weg naar huis toen hij besloot iets te gaan drinken. Het idee alleen in zijn lege huis te zitten was onverdraaglijk. Hij was graag bij Rudi langsgegaan om alles met hem te bespreken. Hij miste zijn oude vriend die nu op de Canarische Eilanden zijn tweede jeugd beleefde. Een zekere afstand van de hele zaak had hemzelf ook wel goedgedaan.
Jan stopte bij een bar die Vertigo heette en die hij al tientallen keren voorbij was gereden zonder erop te letten. Wat maakt het uit. Je moet alles een keer geprobeerd hebben.
Binnen was het benauwd en lawaaiig, maar dat deed er niet toe. De hoofdzaak was dat hij mensen om zich heen had. Hij liet zijn blik door de ruimte gaan, die was ingericht in late jarenvijftigstijl. Opgelucht stelde hij vast dat er geen bekende gezichten te ontdekken vielen. Hij had niet zo’n zin om te praten.
Hij vond een vrije kruk aan de bar, inspecteerde de enorme flessenwand daarachter en bestelde tot verwondering van de serveerster meteen maar twee glazen Glenmorangie. Het eerste glas leegde hij in één teug.
De whisky brandde in zijn keel en Jan wenste dat hij er de woede en frustratie mee uit zijn hoofd kon etsen. Na zijn gesprek met Stark was hij weer naar Carla gegaan en het was opnieuw hartverscheurend geweest om haar zo te zien liggen.
Sinds ze weer wakker was, had ze geen woord meer gezegd. De vorige dag had ze tegen de politie kortaf haar verhaal gedaan, maar vandaag sloot ze zichzelf af achter een star masker. Ook op zijn aanrakingen had ze niet gereageerd. Dus was hij aan het kleine muurtafeltje gaan zitten waarop haar middageten koud stond te worden terwijl ze vanuit bed uit het raam staarde. Zo hadden ze een eeuwigheid samen gezwegen en op een gegeven moment had Carla de deken over haar hoofd getrokken en was ingeslapen.
Carla had niet gehuild. Ze had van geen enkele vorm van emotie blijkgegeven. Het was alsof ze zich in haar binnenste had teruggetrokken omdat dat de enige plaats was waar ze zich nog veilig voelde. Vooral dat baarde Jan zorgen. Ze had zo snel mogelijk therapie nodig om het trauma te verwerken. Carla was sterk, ze kwam er wel bovenop, maar hoe langer ze ermee wachtte, hoe moeilijker het zou worden.
Hij bestelde nog een whisky en draaide het gouden vocht rond in zijn glas.
Hij moest aan Jana denken. In haar waan was het haar werkelijk gelukt. Ze had een wig tussen hem en Carla gedreven. Een barrière die niet meer te slechten zou zijn. Hun verhouding zou nooit meer zijn zoals ze was geweest. Waarschijnlijk zou het niet eens meer een verhouding zijn. En dat terwijl ze elkaar al eens eerder bijna kwijt waren geweest en nu op het punt stonden elkaar terug te vinden.
Zijn buurman, een potige kerel met diepliggende ogen en strak achterovergekamd haar, dat glansde van de gel, gaf hem een por.
‘Hé,’ bromde hij, ‘zet hem uit of neem op. Dat gepiep werkt op mijn zenuwen.’
Nu pas merkte Jan het trillen van zijn mobieltje in zijn jaszak op, dat begeleid werd door het nostalgisch rinkelen van een oude telefoon. In het venster stond geen nummer. Al voor hij opnam wist hij wie het was.
‘Dag lieveling, hoe is het met je?’
Bij het horen van haar stem proefde Jan een hevige smaak van metaal in zijn mond. Op dit moment kon hij zich heel goed voorstellen dat hij Jana zou vermoorden. Gewoon om eindelijk rust te krijgen.
Jan aarzelde een ogenblik. Hij probeerde zijn gedachten op een rijtje te zetten.
‘Jana,’ zei hij ten slotte, en hij deed zijn best om zijn stem neutraal te laten klinken. ‘Je bent in de buurt, klopt dat?’
‘Ja, ik kan je zien.’
‘Ik wil jou ook zien. En wel nu.’
‘Ik denk niet dat dat in jouw toestand zo’n goed idee is.’
‘O jawel.’ Hij keek om zich heen. Het geluid van stemmen en muziek was te hard om te kunnen horen of ze in het café was of erbuiten. ‘Waar ben je?’
‘Lieveling, je klinkt geërgerd. Wat is er toch met je?’
‘Wat er met me is?’ Jan sprong op en keek gejaagd om zich heen. Hij kon dit spelletje niet langer verdragen. ‘Uitgerekend jij vraagt me wat er is? Hoe ziek ben je eigenlijk?’
‘Jan, die toon bevalt me niet.’
‘O ja? Wen er maar aan. Een andere zul je van mij namelijk niet te horen krijgen.’
Jan zag vier vrouwen staan die een mobieltje bij hun oor hielden. Twee daarvan kon hij meteen uitsluiten omdat ze zonder onderbreking praatten. Ook de derde viel af, toen ze in een schallend gelach uitbarstte dat de persoon aan de andere kant vast nog uren door het hoofd zou galmen.
Hij liep naar een aantrekkelijke jonge vrouw met lang zwart haar toe, die naast de ingang van Vertigo onder een affiche van de gelijknamige film van Hitchcock zat. Ze had donkere kleren aan en zag er zuidelijk uit. Ze zag er zenuwachtig uit terwijl ze met een ernstige blik naar haar mobieltje luisterde. Ze had haar benen over elkaar geslagen, wipte met haar schoenen op en neer en beet op haar onderlip.
‘Waarom doe je zo gemeen tegen me?’ hoorde hij Jana zeggen, terwijl een serveerster met een gestrest gezicht langs hem heen drong en hem het zicht op de zwartharige vrouw benam. ‘Je hebt gezegd dat je van me houdt!’
Jan drong tussen de mensen door tot hij vlak voor de vrouw stond. ‘Het was gelogen en dat weet je. Ik wilde je naar me toe lokken, zodat ik je eindelijk aan de politie kon overdragen.’
De jonge vrouw keek hem met grote bruine ogen aan en wendde zich toen weer tot haar telefoon. Toen pas kon Jan horen dat ze Spaans sprak.
‘Je hebt niet gelogen!’ protesteerde Jana. Ze moest ergens buiten het café zijn.
‘O jawel,’ zei hij, en hij worstelde zich door een groepje mensen dat juist binnenkwam en stapte naar buiten. Het was donker en het regende.
‘Nee, Jan, dat is niet waar!’
‘Natuurlijk is het waar,’ siste hij in de telefoon, terwijl hij de straat afzocht. ‘Ik heb er de buik van vol om te doen alsof, ja? Je hebt mijn relatie kapotgemaakt, die alles voor me betekende. Ik heb niets meer te verliezen.’
‘Lieveling, je bent dronken. Dan zeg je nu eenmaal dingen die je helemaal…’
‘Zeg dat niet tegen me! Ik ben niet jouw lieveling. Dringt dat tot je zieke hersens door?’
Dat kwam aan. Ze hijgde geschokt. Jan bleef staan voor een zilverkleurige bmw en zag een rijzige, slanke gestalte aan het stuur zitten met een mobieltje aan het oor. Aan haar vingers zag hij twee gouden ringen zitten en haar lange, donkere paardenstaart glansde in het licht van de straatlantaarns.
‘Jan, dat begrijp ik niet.’ Jana zei iets en ook de vrouw in de bmw zei iets en maakte een gebaar. ‘Je brengt me in de war. We hebben het toch over het plan gehad, en je zei toch…’
Vastberaden rukte Jan het linkerportier van de auto open. ‘Zo is het wel genoeg! Kom eruit!’
In één snelle beweging draaide de persoon zich naar hem om en stapte de auto uit. Geschrokken keek Jan in de ravenzwarte, fonkelende ogen van een man van een meter negentig. ‘Had je wat?’
‘Die vrouw,’ stamelde Jan. ‘Ik dacht…’
Verder kwam hij niet. De kopstoot trof hem zo plotseling dat Jan de pijn pas opmerkte toen hij al in de goot lag.
‘Denk daar maar eens over na, warhoofd,’ zei de kleerkast, op Jan neerziend, die het bloed uit zijn gezicht veegde. ‘Van die meid blijf je af, heb je dat?’
‘Miguel, laat hem toch!’
Jan hoorde het getik van hakken. Daar stond de knappe, zwartharige vrouw uit het café.
‘Die is het toch helemaal niet,’ zei ze, en ze trok haar vriend aan de mouw van zijn leren jasje. ‘Querido, er is niemand anders behalve jij! Comprendes?’
‘Kom je mooi mee weg,’ bromde Miguel, en hij stapte met zijn vriendin in de bmw en reed weg.
Toen Jan opstond, waren zijn kleren doorweekt en besmeurd met modder en bloed. Hij beefde over zijn hele lijf van woede.
‘Zie je dat?’ brulde hij over de lege straat. ‘Zie je dat, kutwijf? Zie je wat je met me hebt gedaan?’
Een paar meter verderop vlamden aan de overkant van de straat twee koplampen op. Een kleine zilverkleurige auto parkeerde uit, reed achterwaarts naar de eerste bocht en ging ervandoor.
‘Laf wijf!’ riep Jan haar achterna. ‘Laf wijf! Ik krijg je nog, hoor je? Ik krijg je nog wel!’